De cottagestijl is een informele tuinstijl die bij het ontwerp gebruik maakt van traditionele materialen; een dichte aanplant en een mix van sier- en eetbare planten. Van oorsprong is de cottagestijl Engels en hij gaat meer over gratie en charme dan over grootsheid en formaliteit. Het zijn huiselijke en functionele tuinen die verbonden zijn aan huisjes voor de arbeidersklasse. Zo staat het in Wikipedia.
De bewoners van de cottages waren arme landarbeiders of ambachtslieden in dienst van de landeigenaar. Ze pachtten de cottage en lapjes grond inruil voor arbeid. Zo konden ze hun eigen groenten en fruit kweken en wat varkens en kippen houden. Vaak hadden ze ook bijenkorven. Hun tuinen waren verdeeld in door paden verbonden, omheinde stukjes voor wat vee, fruitbomen en kruiden en groenten. De overblijvende open stukjes, vaak vlak bij het huis onder de ramen en langs de paden werden opgevuld met bloemen die vaak ook nuttig waren als kleurstof of medicijn zoals bv. goudsbloemen en kamille. Viooltjes en rozen waren geliefd om hun geur.
Aan het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw kwam er op verschillende manieren verandering. Door de groeiende welvaart gingen er steeds meer gegoede mensen uit de stad op het platteland wonen. Geïnspireerd door het romantische idee van het simpele schilderachtige plattelandsleven, lieten ze mooie “cottages” bouwen omringd door tuinen die vooral voor recreatief gebruik bedoeld waren. Het kweken van groenten en sierbloemen kreeg een nieuwe impuls door vluchtelingen uit Frankrijk en België die nieuwe groenten introduceerden.
Hervormers trokken zich het lot aan van de arme cottagebewoners aan. Zij spoorden landeigenaars aan stukjes land af te staan aan cottagebewoners. John Claudius Loudon was één van deze hervormers. Hij was een bekend schrijver op het gebied van tuinen en planten. Hij bereikte met zijn geschriften de landeigenaren. Op landgoederen werden model cottages opgericht. Om cottagebewoners te stimuleren tot goed gebruik van hun grond werden er zelfs wedstrijden uitgeschreven. Loudon begon in 1826 met de uitgave van het blad: “The Gardeners Magazine” waarin uiteenlopende artikelen over tuinieren verschenen met ook veel praktische tips bv. over bemesting of het nut van een maaimachine. De evolutie van de cottage tuin als tuin voor de gegoede burgers met veel vrije tijd is goed te volgen in het blad “The Cottage Gardener” ( 1848-61) uitgegeven door George William Johnson. Hij schreef ook tuinboeken waaronder “The Cottage Gardener’s Dictionary” (1852)
Aan het begin van de 19e eeuw waren er dus eigenlijk twee soorten cottages/tuinen: die van de landarbeiders, vooral gericht op voedselproductie. Die van de welgestelden die minder afhankelijk waren van voedsel uit de tuin en zich meer konden toeleggen op het kweken van siergewassen. Vaak hadden ze ook een tuinman in dienst.
In de daarop volgende tijd met toenemende welvaart werd dit verschil tussen de twee typen steeds kleiner. Er werd veel informatie en ook plantenmateriaal gedeeld. De eerste helft van de 19e eeuw was de bloeitijd van de originele cottage tuin.
Daarin kwam er verandering in de tweede helft van de 19e eeuw. De Victoriaanse tijd. Rond 1860 was het omslagpunt. Veel arbeiders gingen in fabrieken werken. Door de landbouwcrisis gingen veel kleine boeren failliet. Er ontstond een nieuwe stijvere tuinmode van strakke perken met eenjarige planten.
Als reactie op de slecht ontworpen industriële producten tijdens de Victoriaanse tijd kwam er een nieuwe kunstenaarsbeweging op, de Arts and Crafts beweging. Zij wilden weer terug naar het vakmanschap zoals dat in de middeleeuwen bestond en waarbij alle kunsttakken met elkaar verbonden waren. Zo zouden ook de architectuur van het huis, het interieur- en tuinontwerp een geheel moeten vormen. De kunstenares Gertrude Jekyll behoorde niet direct tot deze beweging maar werd er wel door beïnvloed. Ze was een allround kunstenaar, ze schilderde, was fotografe en interieurontwerpster maar beheerste nog diverse andere ambachten. Uiteindelijk werd het ontwerpen van tuinen haar voornaamste bezigheid. Ze liet zich hierbij inspireren door de cottagetuin met zijn dichte beplanting en informele ontwerp. Ze legde zich vooral toe op de combinatie van kleuren en opeenvolging van bloei in alle seizoenen. Gertrude Jekyll ontwierp wel 400 tuinen in Groot Brittannië maar ook in Amerika. De tuin bij haar eigen huis Munstead Wood is nog steeds te bezichtigen en wordt volledig gerestaureerd. Ze schreef 15 boeken over tuinontwerpen waaronder “Colour in the Flowergarden” en “The Beauties of a Cottagegarden” die nog steeds worden verkocht. Ze schreef artikelen in de tuinbladen uit die tijd : “The Garden” en “Gardening illustrated”
Ook William Robinson, een Ierse tuinman en journalist, verwierp de stijve Victoriaanse stijl van bloembedden en in tropische kassen gekweekte planten. Ook hij liet zich inspireren door de cottage tuin. Hij wilde weer terug naar eerlijke eenvoud en onderschreef de ideeën van de Arts and Crafts beweging. Hij was een aanhanger van informele tuinen met een bodem bedekkende borderbeplanting van kruidachtige en wintervaste meerjarige inheemse planten. Zijn boeken “The Wild Garden”(1870) en “ The English Flower Garden” (1883) en het door hem uitgegeven blad “The Garden“ hebben grote invloed gehad op de ideeën over het aanleggen van tuinen.
Gertrude Jekyll en William Robinson werkten nauw samen. Door hun boeken en tuinontwerpen werd de informele beplantingsstijl zoals die van de cottage tuin internationaal en werd hij door anderen verder ontwikkeld.
Wat zijn typisch cottage tuin planten:
Rozen worden met name genoemd, zowel klimrozen als struikrozen (Rosa Gallica) en oude tuinrozen (Rosa Centifolia) en vooral sterk geurende types.
Klimplanten als kamperfoelie en clematis.
Als haagplant om de verschillende stukken tuin van elkaar te scheiden worden meidoorn; vlier; hulst en liguster genoemd.
Vaste planten of zich uitzaaiende planten zijn: stokrozen; margrieten; duizendschoon; anjers; goudsbloemen; lelies; pioenrozen; tulpen; krokussen; lelietjes van dalen; monnikskap; vingerhoedskruid; lavendel; campanula; salomonszegel; teunisbloem en sleutelbloem.
Als tuinkruiden worden genoemd: tijm; hysop; salie; alsem; kattenkruid; zeepkruid; moederkruid; citroenkruid; longkruid en lievevrouwebedstro.
Appel- en perenbomen; kruisbessen- en frambozenstruiken zorgen voor het fruit.
De gegevens voor dit artikel zijn gewoon te vinden op internet. Ik heb vooral een artikel van Stichting Oase uit 1999 gebruikt en wat er te vinden is op de Official Website of the Jekyll Estate.
Door Liesbeth Benneheij
Photo by Birmingham Museums Trust on Unsplash
Photo by 2sometravel on Unsplash