Als de lente in aantocht is verschijnen er bij de Action, Blokker, Kwantum, Lidl weer allerlei  spullen voor in de tuin. Naast alle nuttige dingen zoals zaden en tuingereedschap zijn er ook allerlei vrolijke objecten, zoals vogels en andere dieren maar ook de tuinkabouter is nooit weggeweest. Er bestaat zelfs een fluitende kabouter. Hij fluit naar je als je langs hem loopt. Het lijkt me daarom een goed idee het verschijnsel tuinkabouter eens nader te onderzoeken.

Waar komen die kabouters als tuinobject toch vandaan en waarom een kabouter…wat is een kabouter eigenlijk?

Wat alle kabouters van de wereld met elkaar gemeen hebben
Op Wikipedia staat het volgende te lezen: Een kabouter is een mythologisch wezen. Hij komt voor in talloze sprookjes en andere volksverhalen. In Nederland en Vlaanderen zijn deze wezens bekend als “kabouters” maar ze komen in alle landen van Europa voor met andere benamingen bv. “nisse” in Scandinavië. Afhankelijk van de regio waar ze volgens de folklore voorkomen, verschillen ze van uiterlijk en gedrag. Bepaalde zaken hebben ze echter gemeen:

  • Hun kleine gestalte en het vermogen zich onzichtbaar te maken of verborgen te houden voor mensen
  • Ze kiezen ervoor in de omgeving van mensen te zijn en willen voor een kleine vergoeding allerlei klusjes doen
  • Bij slechte behandeling kunnen ze zich als een kwelgeest gedragen
De kabouter kan zich ook als kwelgeest gedragen. Foto van Tuinbeelden-expert.nl. 

In de Griekse oudheid was er al sprake van kleine mythische wezentjes de “kobaloi”. Het waren boosaardige kleine plaaggeesten die mensen lieten schrikken. De woorden “kobold” (Duits en Nederlands); gobelin (Frans); “goblin” of “hob” (Engels) zijn daar nog van af te leiden.

Het idee dat kabouters klein zijn is misschien ook afkomstig van de geschiedenis van een klein dwergachtig volkje dat 3000 jaar v Chr. op Kreta leefde. Zij werkten als mijnwerkers en trokken later naar het noorden. Zo zijn in Turkije (Anatolië) afbeeldingen gevonden van deze kleine mensen die felgekleurde kleren droegen en ook een kegelvormige puntmuts. Ook kabouters of aardmannetjes worden vaak in verband gebracht met werk in de mijn en met attributen voor mijnwerkers afgebeeld.

Romeinen vereerden Laren en Penaten, mythische figuren die bescherming verlenen aan huis, voorraad, familie en voorouders. Er werd aan hen geofferd bij de haard. Een plek die ook bij kabouters een grote rol speelt en waar hun voedsel (meestal brood en melk) wordt neergezet.

Romeinse god met piemel en puntmuts
De Romeinse god Priapus wordt als voorloper van de tuinkabouter gezien. Het is een vruchtbaarheidsgod. Hij wordt afgebeeld als klein lelijk mannetje met een enorme piemel en een puntmuts (frygische muts). Beeldjes van hem werden door de Romeinen inderdaad in tuinen gezet voor een goede oogst maar ook als vogelverschrikker gebruikt.

Een tuin is een stukje gecultiveerde natuur. Het plaatsen van tuinbeelden in de grote tuinen van gefortuneerde mensen hoort daar natuurlijk ook bij. Meestal zijn dat beelden ontleend aan de klassieke mythologie.

In Italië, Oostenrijk en Duitsland verschijnen in de 16e en 17e eeuw ook beelden van dwergen in paleistuinen.

Vorstenhuizen en rijke mensen hebben al dwergen in dienst als hofnar nu wordt het ook een gebruik om ze af te beelden als karikatuur, als prent {Jacques Callot rond 1620) maar ook als tuinbeeld. Hiervan is Slot Mirabel in Salzburg (Oostenrijk) een goed voorbeeld. In 1695 wordt hier een dwergentuin (Zwerglgarten) ingericht met zeventien dwergen.

Zwerglgarten van Slot Mirabel in Salzburg (Oostenrijk). Foto Oostenrijk Magazine Online

Aan het eind van de 18e eeuw wordt de productie van dwergen van hout en keramiek populair maar nog niet op grote schaal. De stad Brienz in Zwitserland was vooral bekend om zijn houten dwergen.

De tuinkabouter van 2 miljoen
In 1847 krijgt de tuinkabouter echt zijn huidige vorm. Een Engelse landheer Sir Charles Isham bestelt in Duitsland  21 tuinkabouters voor zijn landgoed Lamport Hall  bij de firma Griebel. Van deze kabouters is er één overgebleven “Lampy” en hij is het prototype van alle tuinkabouters. Hij is nu twee miljoen pond waard.

Lampy: de allereerste tuinkabouter

De tuinkabouter hoort er op een bepaalde manier uit te zien: Puntmuts (meestal rood) een witte baard, frisse roze wangen en middeleeuws ogende kleding met een riem om zijn middel en puntlaarsjes of klompjes aan zijn voeten. Omdat hij geacht wordt klusjes te doen in de tuin is hij uitgerust met tuingereedschap, een kruiwagen of een hengel. Soms heeft hij paddenstoelen of dieren bij zich.

In Duitsland in de stad Gräfenroda, Thuringen waar dan veel kunstnijverheid gemaakt wordt beginnen het bedrijf van de al genoemde Philipp Griebel en August Heissner vanaf 1880 op grotere schaal tuinkabouters te produceren van terracotta. Het bedrijf van de familie Griebel maakt al terracotta dierfiguren. Het idee van de tuinkabouter is afkomstig uit de lokale verhalen, de tuinkabouter als beschermgeest van de natuur en als hulp bij klusjes in de tuin.

In 1884 verschijnt de tuinkabouter op de Leipziger Messe. Zo begint hij aan zijn opmars door heel Europa. Hij is niet langer bestemd voor de tuinen van rijke mensen.

Tuinkabouters taboe
Het familiebedrijf Griebel produceert tot de tweede wereldoorlog tuinkabouters. Na de oorlog ligt het bedrijf in Oost- Duitsland en zijn tuinkabouters taboe in eigen land maar mogen wel geëxporteerd worden naar het kapitalistische westen.

Uiteindelijk komt er veel concurrentie op de kaboutermarkt. Er komen goedkope imitaties uit Polen en Tsjechië  en er worden  goedkope materialen gebruikt zoals gips en plastic… tuinkabouters worden het symbool van burgerlijkheid en slechte smaak.

Tuinkabouter bevrijdingsfront
Rond 1990 ontstaan er in verschillende landen in Europa  opmerkelijke politiek getinte bewegingen. In Nederland is dat het Tuinkabouter Bevrijdingsfront. Tuinkabouters worden uit hun tuinen gestolen om ze los te laten in het bos, dat is immers de plek waar ze thuis horen of ze worden stukgeslagen om hun ziel te bevrijden. In het kader van dit soort acties worden tuinkabouters ook ontvoerd uit hun tuin en meegenomen op wereldreis en op allerlei plekken gefotografeerd. Als ze later teruggebracht worden heeft hun eigenaar hen soms niet eens gemist. 

Dit vraagt dan weer om een tegenbeweging zoals het Begeleidingscomité voor in Vrijheid gestelde Tuinkabouters dat psychische hulp wil bieden aan de tuinkabouter omdat hij zoveel vrijheid niet aan kan.

Zo blijkt dat de, door velen verguisde “nanus hortorum vulgaris” of wel de “gewone tuin- en parkkabouter” een rijke historie heeft. En je hoeft maar een blik op internet te werpen om te zien dat zijn rol nog lang niet is uitgespeeld. Hij is in alle mogelijke vormen en maten verkrijgbaar.

De gegevens voor dit verhaaltje zijn gevonden op internet.

Door Liesbeth Benneheij